Het is vandaag exact 43 jaar geleden dat Roger Williamson verongelukte op Zandvoort. In de achtste ronde van de Nederlandse Grand Prix van 1973 sloeg de Brit over de kop en vatte zijn wagen vlam. De slecht getrainde en slecht uitgeruste marshals keken toe hoe Williamson omkwam in de vuurzee. Een andere coureur, David Purley, probeerde zijn collega nog te hulp te schieten, maar er was geen redden meer aan. Zijn tweede Formule 1-race werd Williamson fataal. Hij werd slechts 25 jaar.
#OnThisDay In 1973 in the #DutchGP at Zandvoort, Roger Williamson lost his live. #RememberingRogerWilliamson #F1 pic.twitter.com/cxOcrb6DlP
— Zdravko (@zdravkost) July 29, 2016
De toekomst van Sergio Perez bij het team van Red Bull Racing staat enorm onder druk. De Mexicaan presteert al het he...
De Formule 1-kalender lijkt met 24 Grands Prix al aardig vol te zitten, maar er zijn steeds meer landen en steden die...
De plannen voor een speciale sprintrace voor rookies zijn wederom uitgesteld. De F1 Commission kwam vandaag bij elkaa...
Lewis Hamilton zal in 2025 de overstap gaan maken naar het team van Ferrari. De zevenvoudig wereldkampioen kijkt erg ...
Liefhebbers van historische Formule 1-wagens kunnen binnenkort weer hun slag slaan. In New York gaat er namelijk een ...
Gruwelijke beelden. Vooral zijn maatje die koste wat kost probeerde om hem uit die brandende auto te halen terwijl er niets te redden viel. Beelden die door merg en been gaan.
Om nooit meer te vergeten.
@PERESTIJN geen tribune op dat gedeelte van het circuit vroeger hoor (Tunnel-Oost)....daar waren alleen maar duinen dus de goedkoopste plekken ;)
Inderdaad waren er daar helemaal geen tribunes. Ik heb die plek een paar jaar na het ongeluk nog eens opgezocht.
@Rimmer,
Ja heel aangrijpend die beelden , vooral de machtleloosheid van zijn maat, die hulpeloos toe moet kijken. Krijg er weer koude rillingen van.
@NBTT daar loopt nu een golfbaan....helaas
Wart een geblunder inderdaad destijds: marshalls zonder goede brandblussers en goede kleding; race die niet werd stilgelegd waardoor de enige brandweerwagen die 1 bocht verder stond het hele circuit vol met water moest afleggen. Toen er eindelijk echt geblust kon worden was het leed al geleden. Indrukwekkende fotoserie ook waar de wanhoop van David Purley goed in zijn ogen is te zien. Helaas mocht hij ook niet oud worden omdat hij later verongelukte met een stuntvliegtuig.
www.youtube.com/watch?v=QxPE2HnHvWk
Hier de beelden.
Had het net ook bekeken idd pfff wat een drama...
www.youtube.com/watch?v=OdkH3X0XIvU
Met het Nederlandse commentaar van toen. Zo surrealistisch. Niemand had echt door wat er gaande was.
Alweer 43 jaar geleden. Dit was mijn eerste Grand Prix LIVE. Ik zat voor 35 gulden van vrijdag t/m zondag op de houten starttribune. Voor het eerst genieten van het geluid, de geur van verbrand rubber en de bekende namen voor het eerst zien langskomen. Steward, Cevert, Fittipaldi, een nog jonge Niki Lauda en natuurlijk de nog altijd populaire Jhr. Gijs van Lennep.
Plotseling zwarte wolken boven de duinen. Informatie destijds kreeg je maar mondjesmaat. De race bleef gewoon doorgaan, dus het zal wel meevallen. Niet dus. Vanaf het moment dat bekend werd dat Roger Williamson levend in zijn auto was verbrand hing er in mijn beleving een hele trieste sfeer op en rondom het circuit. Bij thuiskomst voor het eerst naar de live beelden gekeken van de crash en de hulpeloze pogingen van David Purley, marshalls en brandweerlieden. Wat werd er toen nog naief gedacht in een sport waarbij de snelheden zo extreem waren. We/ze wisten niet beter. Die dag is er, met de middelen die destijds beschikbaar waren, alles aan gedaan om het leven van dit Engelse talent te redden.
Sinds jaren woon ik nu heel dicht in de buurt van Het Circuit. Nog altijd heeft het circuit een absoluut magische werking op mij. Op de plaats waar het allemaal gebeurde die 29e juli 1973 ligt nu hole 8 van de plaatselijke golfbaan. Vanmiddag ga ik daar weer even heen. Even een momentje terugdenken aan dat mooie, maar zeker ook zwarte weekend in 1973.
Hier mijn persoonlijke ervaring (lang verhaal, een paar jaar geleden geschreven)
Who the hell is Roger?
Tijdens de Apollo-vluchten begonnen astronauten en technici van het vluchtleidingscentrum in Houston zo ongeveer ieder gesprekje met ‘Roger’. Dit was een bevestiging dat de voorgaande boodschap was aangekomen en begrepen. Een enkele televisiekijker ontging die betekenis en al snel ging het grapje: leuk zo’n maanlanding, maar Who the hell is Roger? Die vraag is moeilijk te beantwoorden, want iedereen heeft zo zijn eigen Roger, en sommige mensen hebben helemaal geen Roger. Ik had wel een Roger. Voor mij was dat niet Roger Moore, niet Roger Daltrey en niet de oom van mijn tante. De vraag wie Roger was werd mij in de zomer van 1973 gegeven, de tijd van mijn jeugd zal ik maar zeggen. Een mooie tijd, want alleen in je jeugd is de tijd eeuwig en draag iedere dag de belofte van nieuw avontuur in zich.
Ik woonde in Haarlem, niet al te ver van de duinen. Als we in de tuin speelden, hoorden we op bepaalde zomerse dagen het ietwat verontrustende geluid, meer flarden eigenlijk, van voorbij scheurende auto’s. Volgens mijn vader was dat afkomstig van het zes kilometer verderop gelegen circuit van Zandvoort, dan waren er races aan de gang. Het geluid maakte nieuwsgierig, maar ook niet meer dan dat. Ik stelde eens aan mijn jongere broertje voor om te gaan kijken, maar zijn animo was nog minder dan de mijne, dus ik drong niet verder aan. Het was ook meer het idee om naar eens Zandvoort te gaan dat me aantrok, want zo ver achter de horizon was ik nog nooit geweest. Sinds kort hadden we een ‘geheim’ duinpad ontdekt waarvan het verhaal ging dat het tot Zandvoort doorliep. Het pad liep langs een elektriciteitshuisje, een spoorlijn en een bunker die naar pis stonk. We hadden het pad al een paar maal betreden, maar erg ver waren we nooit gekomen. Want van het elektriciteitshuisje werd gezegd dat daar een moord was gepleegd en dat er kinderlokkers woonden, en dat bleek in de praktijk een onoverkomelijke hindernis.
Echter, toen op een dag het Formule1-circus neerstreek was dat van een totaal andere orde. Het leek wel oorlog. Het geluid dat ons van achter de horizon werd toegeworpen leek van neerstortende bommenwerpers. Het klonk gevaarlijk, gewelddadig, maar ook reuze spannend; ik moest en zou naar dat circuit van Zandvoort om de bron van dit armageddoneske geluid met eigen ogen aanschouwen. In de zaterdageditie van het Haarlems Dagblad – de Oprechte Haerlemse Courant - stond een groot artikel met foto’s van racewagens met allemaal met vreemde schoorstenen. Er stond ook dat een Nederlander meedeed, Gijs van Lennep met een ISO-Marlboro, en dat dat heel bijzonder was. Ik was dus voor Gijs. Met de krant in mijn hand en de toezegging dat Gijs grote kans maakte om de race te winnen wist ik mijn broertje te overtuigen, en zo gingen we die zondag op ‘onderzoek’ uit.
Van de lange tocht over het achteraf toch niet zo mysterieuze duinpad kan ik me weinig herinneren, behalve dat we deze zonder kleerscheuren en aandachttrekkerij van vreemde mannen doorstonden. We kwamen uit aan de achterkant van het circuit en vandaar baanden we ons een weg richting boulevard. Nabij de ingang was het een drukte van jewelste met veel vlaggen, kraampjes en lawaai alom. De entree kostte wel dertig gulden, een enorme tegenvaller want zoveel geld hadden we niet. We harkten een tijdje rond voor de Marlboro-gekleurde toegangspoorten, op zoek naar… tja naar wat?.. een onbewaakt ogenblik, maar er was geen doorkomen aan. Een kleine troost was dat voor de ingang honderden glinsterende motoren stonden geparkeerd, en ook dat was de moeite van het bekijken waard. Allemaal schitterend gepoetst en de een had nog meer chroom dan de ander. Ergens aan het eind van een rij stond een spiksplinternieuwe Kawasaki Zi 900. In tegenstelling tot de andere motoren hadden de zonweerkaatsende uitlaatbochten een diepe olieachtige geelpaarse kleur, en onder het mompelen van “Wat een prachtige uitlaten…” betastte ik in vol ontzag het glinsterende metaal. Van razende schrik trok ik mijn hand terug: de uitlaten waren minstens 300 graden. Mijn vingertoppen trokken draden als een hete kaassoufflé en de tranen sprongen in mijn ogen van de pijn. De rest van de dag liep ik met een paar joekels van blaren op mijn vingers en op den duur kreeg ik zelfs kramp in mijn nek omdat ik van gekkigheid niet wist hoe ik mijn hand moest houden.
Mijn broertje en ik waren niet de enige sloebers die zich geen kaartje konden veroorloven. Met honderden anderen struinden we de omgeving van het circuit af op zoek naar een duintop die een blik op het asfalt aan de andere kant van het hek bood, of nog beter: een zwakke plek in de omheining. Tijdens deze speurtocht barstte de race los. Een hels kabaal alsof de hemel openscheurde. Het oefende een onweerstaanbare aantrekkingskracht op me uit; van opwinding begonnen we te rennen. Bij Bos Uit, de snelle rechterbocht naar het rechte stuk, kwamen we zo dicht langs het circuit dat de wind van de voorbijrazende auto’s ons de haren en de broekspijpen deed wapperen. We voelden de aarde trillen. Helaas had men het hekwerk met een gaasdoek afgedekt en waren we ziende blind. Na nog een stuk koortsachtig doorlopen vonden we tot onze vreugde, ongeveer tussen Panoramabocht en Tunnel Oost, eindelijk wat we zochten: een duinhelling met uitstekend uitzicht. En zelfs meer dan dat: daar aan onze voeten zagen we duidelijk een gat in het hek. De opwelling om direct door het gat naar binnen te kruipen, werd echter onderdrukt door het feit dat niemand anders het deed. En het was wel duidelijk waarom. Aan de binnenkant van het hek stonden om de tweehonderd meter mannen met gevaarlijke honden opgesteld. Sommigen bleven op hun post, anderen patrouilleerden heen en weer; het was een kat-en-muis-spelletje. Dus zogenaamd het gat negerend moesten we ons vooralsnog behelpen met die duin die inmiddels het aanzien van overbevolkte apenheuvel had aangenomen. We mopperden niet, gezien het verloop van de dag was dit al heel wat. We hadden redelijk uitzicht op een stuk circuit van honderd meter. Ik herinner me de blauwe Tyrrels van Stewart en Cevert en de majestueuze Lotus 72D van Ronnie Peterson. Peterson reed hautain aan kop, zo ver dat hij bijna aansluiting met de achterblijvers had. De Tyrrel-tandem daarachter maakte echter aanmerkelijk meer indruk: het was net of zij op kop reden. Ze straalden macht uit, misschien ook omdat ze met zijn tweeën waren, soeverein als kleine blauwe Shermann-tanks op zoek naar daden van verzet. Door zijn eenzame positie en de ogenschijnlijke afwezigheid van een teammaat had de mysterieuze zwartgouden Lotus, meer iets weg van een eenzame wolf. Ik voelde direct aan dat dit een legendarische auto in wording was, maar er was ook iets onharmonieus aan. Hij was rommelig en elegant tegelijk; die dikke achterbanden leken er een beetje tegenaan geplakt. Ik vroeg me af wie John Player Special was. Ik kende een klein beetje Engels, in ieder geval genoeg om te weten dat er iets aan de volgorde van de woorden niet klopte. Misschien moest het Special Player John zijn of John Special Player, maar ja, die coureurs en monteurs hadden zoveel aan hun hoofd…. We keken het schouwspel twee, drie ronden aan en probeerden met het krantje in de hand te duiden wie Gijs van Lennep was.
Toen gebeurde het. Een vreemd geluid. Paniek. Rookwolken en kreten van ontzetting. In een oogwenk raakte de menigte aan weerszijden van het hek op drift. Mijn broer en ik aarzelden geen moment, renden de heuvel af en doken als derde of vierde het gat in. Een paar stappen zigzaggen en we gingen op in de menigte, even wringen met de ellebogen en we stonden vooraan. En daar zag ik het vlak onder mijn ogen gebeuren. Een spoor van vlammen en brokstukken leidde naar een wagen die voor drie kwart op zijn kop lag. Grote gele vlammen likten gulzig om de auto heen. Er was zoveel te zien. De brand, de raceauto’s, de bewakers met honden die van alle kanten kwamen aangesneld. De ware aard van het drama ontging me een beetje. Een coureur in een witte overall en een zwarte helm probeerde als een gek de als een fakkel brandende auto aan zijn achterwiel overeind te duwen. Zijn naam? David Purley. Ik begreep het niet goed. De auto was vast erg duur, okee, maar de man moest wel gek zijn om zo met zijn leven te spelen, was mijn eerste gedachte. Daar kan je toch nooit meer in rijden? De gehelmde coureur duwde en trok en stond met een been bijna in de vlammen. Wild gebaarde hij naar een baancommissaris die met een brandblusapparaat aan kwam huppelen. Het ging hem niet snel genoeg; hij liep hem tegemoet, trok het apparaat uit zijn handen en zette het op een blussen, nauwelijks wetend waar te beginnen. Grote witte rookwolken ontstonden, maar het had geen enkel effect op de vlammen. Toen scheurde de benzinetank open en werden de vlammen plotseling een stuk feller. Ik verbeeldde me zelfs de hitte te kunnen voelen. Opnieuw probeerde Purley de wagen aan het achterwiel overeind te zetten. Tevergeefs, de wagen was veel te zwaar. Radeloos wierp hij zijn handen ten hemel en smeekte marshalls te komen helpen, maar niemand stak een hand uit. Men had geen brandvrije kleding aan. Een stel toeschouwers klom over het tweede hek – half tegengehouden door een politieagent met hond. Ze staken de baan over en deden een halfslachtige medepoging om de auto overeind te zetten, maar de hitte was veel te groot. “Hij zit er nog in”, zei iemand naast me. Pas toen begon ik iets te begrijpen van het drama dat zich voor mijn ogen afspeelde. Roger Williamson, zo hoorde ik later op tv, was 25 jaar. Het was zijn tweede race ooit, en hij leek op Steve McQueen. “Help nou. Help nou”, smeekte Purley dramatisch stampend en schreeuwend, terwijl hij al bijna een minuut in zijn eentje naast het verzengende vuur stond te duwen. Hij zakte door zijn knieën van frustratie en ellende. De baancommissarissen in de nabijheid bleven apathisch toekijken. Veel te gevaarlijk. “Kom nou”, gebaarde Purley opnieuw naar de mensen aan de overkant. In wanhoop rende hij op een stijve parkeeragent in zomerkloffie af. “Doe iets”, smeekte hij “Hij gaat eraan”. De agent wist niets anders te doen dan stoïcijns naar een brandweerauto wijzen, honderdvijftig meter verderop. Die kwam langzaam in beweging en verdween tot ieders ontsteltenis langzaam uit zicht. “U moet niet bij mij wezen, ik ben hier alleen voor de orde; dáár moet u zijn.” Uiteindelijk, de wagen brandde misschien al paar minuten en feller dan ooit, gaf Purley het op. Roger was zijn boezemvriend, maar Roger was niet meer. Dat moest inmiddels tot zelfs de grootste optimist zijn doorgedrongen. Huilend en met de lichaamstaal van een gebroken man zwierf hij over de baan. Machteloos, verslagen en woedend. Wild rukte hij zich los van iemand die hem aan de kant probeerde te trekken, want de ene na de andere racewagen stoof nog steeds voorbij. Van zijn collega’s moest hij het ook niet hebben. Dat was het andere schrijnende aspect: om de tien seconden scheurde zo’n coureur in brandvrije overall voorbij. Maar niemand stopte. Later zouden allerlei rijders verklaren te hebben gedacht dat er niets aan de hand was: auto in brand, man eruit, man blust auto. Maar er waren minstens vier coureurs (vermoedelijk Clay Regazzoni, Wilson Fittipaldi, Mike Hailwood en Chris Amon) die toch het gehele plaatje moesten kennen: links de geparkeerde bolide van Purley, honderd meter verderop aan de andere kant van de weg een brandende auto en daar tussenin een coureur die als een gek van A naar B rent. De waarheid was dat iedereen zijn ogen voor de waarheid sloot. In die tijd reed de dood gewoon mee; er waren al zoveel coureurs omgekomen. Je wilde er niet aan denken, je sloot je er gewoon voor af. En als je het voor je ogen zag gebeuren, sloot je je er nog verder voor af. De Tyrrels boorden een tunnel in de muur van rook die dwars over de baan ontstond en anderen volgden. “Je kon hem horen gillen,” zei een nieuwe toeschouwer naast me, die kennelijk de oversteek naar de overkant had gewaagd. Ik probeerde me voor te stellen hoe die coureur zich moest voelen en ik besloot direct om niet meer over mijn vingers te zeuren. Plotseling voelde ik me sterk verbonden met die onbekende coureur. Pas na lange tijd, lang duidelijk was geworden dat niemand dit kon hebben overleefd, arriveerde de brandweerwagen. Eerst een oenige oranje personenauto, en kort daarna dat ding dat eerder uit zicht verdwenen was. Het wrak was toen al grotendeels uitgebrand. Purley had zich inmiddels bij de onvermijdelijke dood van zijn vriend had neergelegd en had zichzelf min of meer hervonden. Ook nu weer nam hij weer het voortouw, maar deze keer zonder hoop. Mechanisch, als een robot, misschien slechts uit respect voor de dode trok hij de brandslang uit hun handen, doofde de laatste vlammen en hielp het geblakerde wrak overeind. De brandweermannen in hun dikke schapenkleding en hun schaapachtige houding lieten het gelaten toe alsof ze wisten dat hen slechts schaamte paste. De wagen smeulde nog een tijd na als grijze sintels van een barbecue en uiteindelijk werd een deken over het wrak gegooid met Williamson er nog in. Ik kon hem niet goed zien, maar een ding viel me wel op: hij was meer wit dan zwart. Misschien door het bluspoeder.
Uiteindelijk liep Purley als een zombie terug naar zijn auto, zette zijn helm weer op en reed langzaam terug naar de pits. Dat vond ik eigenlijk nog de meest onwerkelijke beeld aan de hele scène. Na zo’n drama, na zo’n heldendaad, kon je niet meer zomaar je weg vervolgen. Eigenlijk had hij moeten opstijgen of in de grond moeten zakken of nog beter: gewoon moeten oplossen in de mist die nog immer over de baan hing. In plaats daarvan verbaasde hij de mensen opnieuw. Door gewoon te doen. Ik raakte ervan in verwarring. Misschien was het allemaal niet zo erg. Misschien was die coureur niet dood, maar zat ie onder de deken gewoon een tukje te doen.
Roger Williamson stierf onnodig, niet door verbranding, maar door het inademen van hete gassen. Te weinig blusvoorzieningen, te slechte procedures (de nabije brandweerauto mocht niet tegen de rijrichting in en legde nagenoeg een hele ronde af), en vooral een te veel aan laffe volksaard werden hem fataal. Bij een televisie-interview dat later die week werd uitgezonden kreeg circuitdirecteur Johan Beerepoot het voor zijn kiezen omdat hij de race niet had gestopt. Ik vond hem totaal geen directeur. Hij had dikke bakkebaarden, een coltrui en een Afghaanse jas. Hij was meer een man van een snackbar of een woonwagen. “Het ongeluk vond plaats achteraan op het circuit. We kregen pas na enkele ronden in de gaten hoe ernstig de situatie was”, was zijn verweer. En: “De race stoppen had geen enkele zin gehad, hij was waarschijnlijk toch al op slag dood.” Dat was niet waar, want naast mij hadden ze gezegd dat ze hem hadden horen gillen.
Onderzoek naar de toedracht van het ongeluk wees later uit dat Williamson met een langzaam leeglopende linkervoorband te kampen had waardoor hij grip in de bochten verloor. Bij de snelle bocht ter hoogte van Tunnel Oost kon hij de wagen niet meer houden en raakte de vangrail. Die vangrail was ter plekke ondeugdelijk bevestigd en in plaats van de klap op te vangen werd de wagen als via een springschans gelanceerd en ondersteboven terug op de baan gecaramboleerd. Na een schuiver van honderdvijftig meter kwam de wagen tot stilstand. Williamson was vermoedelijk niet ernstig gewond; hij zat alleen klem onder zijn auto. Het lukte hem in ieder geval het brandblussysteem van zijn auto in werking te stellen. Een bevriende journalist van de Leicester Mercury, een lokale Engelse krant uit zijn geboortestreek, stelde dat Purley zelfs nog met hem in gesprek was geweest: “For God's sake, David, get me out of here” waren zijn laatste woorden.
Mijn broer en ik hadden een merkwaardige wijze van omgaan met het incident. We spraken er jaren nauwelijks over. Maar als we aan tafel zaten te eten, en het gesprek kwam op een gebeurtenis uit het nieuws, bijvoorbeeld een busongeluk, dan vroegen we sensatiebelust naar de bloederigste details. Mijn moeder kapte dit af. “Hou op, ik wil het niet horen. We zitten te eten.” En dan riepen mijn broer en ik naar elkaar: “Roger Williamson!” “David Purley!” Tom Pryce! (van wie we dachten dat ie door een brandblusser onthoofd was). Dat was voor ons codetaal voor de ergste vorm van horror die we ons konden voorstellen.
Naschrift
Voor zijn heldendaad werd David Purley vijftien maal onderscheiden, maar uiteindelijk liep het ook met hem niet goed af. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht trok hij zich na het afgrijselijke incident niet terug uit de racerij, maar deed hij de volgende race gewoon weer mee. Dat jaar en het jaar erop reed hij incidenteel een aantal Formule1-races en daarnaast had hij een succesvolle carrière in de Formule 5000. In 1977 maakt hij na twee jaar afwezigheid kortstondig een comeback in de Formule 1. Maar het lot bleek hem slecht gezind. Door mechanische pech klapte hij tijdens de kwalificatie van de Grand Prix van Engeland met een ongenadige dreun frontaal tegen de vangrail. Hij overleefde de crash, zij het niet zonder zware verwondingen. Behalve een skelet als interne legpuzzel leverde de crash hem een wrang wereldrecord op: die van eerste man die een belasting van 180 G had overleefd: van 170 kilometer per uur naar nul in een halve meter. Dankzij een ijzersterk gestel en een uitstekende conditie kwam hij er uiteindelijk bovenop, maar zijn racecarrière was voorbij. Hiermee leek hij tot de galerij survivors te worden bijgezet. Maar in 1985 verongelukte hij alsnog voor de kust van Zuid-Engeland tijdens het uitoefenen van een andere passie, stuntvliegen. David Purley werd 40 jaar.
Wat een drama zeg.
prachtig, werkelijk prachtig stuk Caramba! het is ook een belangrijk hoofdstuk uit mijn jeugd en zou t ook zo beleefd hebben als jij. Ik herken me er volledig in. Ik was ook jaloers op de ooggetuigen. Het heeft heel erg tot de verbeelding gesproken; nog nooit had ik iets 'ergs' op mn pad getroffen als kindje. en dit was echt erg, zei mn vader. En het was erg. Ik heb later , vanaf de jaren 90 zoveel mogelijk info vergaard omtrent deze gebeurtenis... Heel fijn om dit stuk te hebben gelezen. Dank hiervoor.
Lokale tijd
Lokale tijd
Bahrain International Circuit - Wintertest
Jacques
Posts: 172
Alweer 43 jaar geleden. Dit was mijn eerste Grand Prix LIVE. Ik zat voor 35 gulden van vrijdag t/m zondag op de houten starttribune. Voor het eerst genieten van het geluid, de geur van verbrand rubber en de bekende namen voor het eerst zien langskomen. Steward, Cevert, Fittipaldi, een nog jonge N... [Lees verder]